Alweer ruim een jaar geleden ontmoette ik hen voor het eerst tijdens onze reis voor het Diaconaal Project naar Mozambique: Julia, Donociano, Maria en Joshua. Jongeren die vol passie en vuur hun leven en geloof proberen te delen met anderen. Hoe zou het met hen gaan tijdens de coronacrisis die geen land overslaat?
Wanneer we contact zoeken met Agosthino, de projectleider van Chiyembekezo, is hij allereerst enorm dankbaar. ‘We voelen ons gezegend dat er nog maar weinig coronagevallen zijn gesignaleerd in Mozambique. Zeker als je kijkt naar buurland Zuid-Afrika, waar het coronavirus enorm veel slachtoffers maakt. De meeste dorpen in ons land zijn tot nu toe gespaard gebleven.’ Het land heeft zo’n 1500 geregistreerde gevallen van corona en er zijn op dit moment elf mensen aan het virus overleden.
Maar dan vervolgt Agosthino zijn verhaal: ‘De lockdown daarentegen is een ramp voor Mozambique. Alle scholen zijn dicht. De kerken mogen niet meer samenkomen. Mensen zijn op zichzelf aangewezen. Door de strenge maatregelen mag de oogst niet meer verkocht worden op de markt. Hun bron van inkomsten is hierdoor volkomen opgedroogd. Veel mensen hebben een klein stukje land waarop ze één bepaald gewas verbouwen. Aan de rest van hun voeding komen ze normaal gesproken door te verkopen en kopen op de markt. Hierdoor ontstaat een enorme voedseleenzijdigheid.’
Ik moet denken aan Tokozani, de tolk tijdens onze reis. Hij is leraar Engels, maar omdat de scholen dicht zijn ontvangt hij geen geld. Het kleine beetje loon om zijn gezin te onderhouden moet hij nu ook missen. Kon hij vorig jaar zijn medicijnen van 70 meticais (€1,-) al niet betalen, hoe moet hij nu dan zijn huur betalen? En dan hebben we het nog niets eens overal die mensen in de afgelegen dorpen die we ontmoet hebben. Agosthino vertelt ons dat het werk van Chiyembekezo in de dorpen gelukkig wel door kan gaan. Sterker nog, tijdens deze coronacrisis heeft de regering de kerk een speciale status gegeven, waardoor de hulpverleners van de kerk namens de overheid betrokken worden bij de voorlichting en training over onder andere goede hygiëne. ‘Het is zo bijzonder dat ons bezoekwerk in de dorpen door kan gaan. Met de coronasteun van de GZB hebben we speciale pakketten kunnen samenstellen met emmers en zeep, maar ook voedselsteun. In de dorpen maken we geen onderscheid tussen mensen. Iedereen krijgt hulp, of ze nu wel of geen gemeentelid zijn. Dat is de bijbelse opdracht: omzien naar onze naasten. We merken dat we hierdoor enorm van betekenis kunnen zijn en iets van Gods zorg voor mensen kunnen doorgeven. Dat maakt ons dankbaar!’
Tegelijk maakt Agosthino zich zorgen om de jongeren. Normaalgesproken ontmoeten zij elkaar een of twee keer per week bij de kerkdienst of de bijbelstudiegroepen. Door de lockdown kan ook dat niet meer. Er is nauwelijks onderling contact. De meesten hebben geen mobiel, of geen geld voor internetdata. Ze hebben maar weinig om handen nu de scholen dicht zijn. Er dreigt een grote achterstand in onderwijs te ontstaan. Maar het grootste gemis vinden jongeren dat ze niet meer samen Bijbel kunnen lezen. Slechts twee of drie mensen op een groep van dertig hebben een Bijbel. Dus dan moet je maar net geluk hebben dat iemand in jouw omgeving een Bijbel heeft. Agosthino: ‘Ons verlangen is om met onze organisatie zoveel mogelijk jongeren een Bijbel te geven. Dat verlangen is in de afgelopen periode alleen nog maar gegroeid. Op die manier kunnen we deze nieuwe generatie blijven ondersteunen in het groeien in geloof. Het geeft mij hoop dat er in Nederland mensen zijn die dit verlangen met ons delen. Zonder hun hulp kunnen we dit niet en maak ik mij grote zorgen over de jongeren van onze gemeenten.’ Ondanks zijn zorgen kan Agosthino het niet nalaten om aan het eind van ons gesprek te blijven benadrukken dat hij dankbaar is voor alles wat God geeft in deze moeilijke tijd. ‘Gods werk gaat door!’